In die zaak waren werknemer en werkgever al enige tijd in gesprek over een einde van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Op 20 december 2018 ontving de werknemer van de werkgever een concept vaststellingsovereenkomst. Hierin stond (onder meer) vermeld dat:
“Na ondertekening kan de werknemer binnen 14 dagen en zonder opgave van redenen alsnog afzien van de overeenkomst (de overeenkomst ontbinden)”.
Hiermee werd afgeweken van de wettelijke omschrijving. In de wet wordt namelijk uitgegaan van een bedenktermijn van 14 dagen “na de datum waarop de overeenkomst tot stand is gekomen”.
De werknemer had de werkgever dezelfde dag, dus op 20 december 2018, per WhatsApp laten weten dat hij akkoord ging met de vaststellingsovereenkomst. Hij heeft de vaststellingsovereenkomst vervolgens getekend en geretourneerd. Deze vaststellingsovereenkomst werd op 27 december 2018 ontvangen door de werkgever. Op 7 januari 2019 liet de werknemer de werkgever weten dat hij de vaststellingsovereenkomst ontbond. De werkgever was van mening dat dit te laat was, aangezien de werkgever ervan uit ging dat de wettelijke bedenktermijn op 4 januari 2019, (veertien dagen na het tot stand komen van de overeenkomst op 20 december 2018), was verstreken. De werknemer vorderde vervolgens in kort geding doorbetaling van loon.
De kantonrechter overwoog dat de vaststellingsovereenkomst weliswaar op 20 december 2018 “tot stand was gekomen”, nu de werknemer op die dag via WhatsApp had laten weten akkoord te zijn, maar dat de werknemer erop mocht vertrouwen dat hij de vaststellingsovereenkomst zou mogen ontbinden binnen de daarin genoemde termijn. Dit temeer nu de werkgever de overeenkomst had opgesteld. Bovendien staat de wet een afwijking van de wettelijke regeling toe. Het recht van de werknemer om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden mag op grond van art. 7:670b lid 6 BW niet worden beperkt, maar het is wel toegestaan om een ruimere termijn voor de werknemer af te spreken. Dat was in dit geval gebeurd. Omdat de werkgever de door de werknemer getekende vaststellingsovereenkomst op 27 december 2018 had ontvangen, ging de kantonrechter ervan uit dat de werknemer deze uiterlijk op 26 december 2018 had getekend en dat bedenktermijn daarna inging.
De werknemer had de vaststellingsovereenkomst dus tijdig ontbonden, namelijk binnen veertien dagen na de dag van ondertekening. Dat betekende dat de arbeidsovereenkomst niet was geëindigd en dat de vorderingen van de werknemer werden toegewezen.
Als werkgever is het daarom verstandig om bij de formulering van het artikel over de wettelijke bedenktermijn te refereren aan de datum waarop overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van de overeenkomst en deze dag ook te benoemen in de vaststellingsovereenkomst. Dan kunnen er geen misverstanden ontstaan over de ingangsdatum van de bedenktermijn (en wanneer deze voorbij is). Heeft u vragen hierover, wij helpen u graag.