Wat speelde er?
Een medewerker werkte tot mei 2015 36 uur per week in de functie van Allround Operator Production tegen een maandsalaris van € 3.153,44 bruto. In mei 2015 werd de medewerker arbeidsongeschikt en twee jaar later, in mei 2017, werd aan hem een WGA-uitkering toegekend. In het kader van zijn re-integratie heeft de medewerker zijn oorspronkelijke werk als operator voor 12 uur per week hervat tegen een bruto maandsalaris van € 1.051,04.
In 2018 werd de medewerker opnieuw ziek en kon hij ook de resterende 12 uur per week niet meer werken. Aan de medewerker is vervolgens een IVA-uitkering toegekend. De arbeidsovereenkomst is, na verkregen toestemming voor ontslag van het UWV, door de werkgever opgezegd.
De werkgever heeft in dat kader aan de medewerker een transitievergoeding betaald, berekend op basis van het laatstverdiende loon, dat gebaseerd was op een urenomvang van 12 uur per week. De (erven van de) medewerker stelde(n) zich (onder meer) op het standpunt dat de transitievergoeding berekend diende te worden op basis van het volledige salaris van de 36 uur per week die de medewerker tot 2015 had gewerkt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwijst naar de Kolom-beschikking van de Hoge Raad en stelt vast dat in deze zaak is voldaan aan de voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld aan het ontstaan van het recht op een (gedeeltelijke) transitievergoeding in 2017. Er was immers sprake van een structureel urenverlies van meer dan 20% van de oorspronkelijke urenomvang, en dat urenverlies was het gevolg van dwingende omstandigheden, gelegen in de (blijvende) arbeidsongeschiktheid van de medewerker. Dat maakt volgens de rechtbank dat nu – bij het einde van de arbeidsovereenkomst – alsnog aanspraak kan worden gemaakt op de transitievergoeding berekend op basis van het loon over de oorspronkelijke 36 uur.
Conclusie
De rechtbank motiveert helaas nauwelijks waarom in de gegeven omstandigheden moet worden afgerekend op basis van de oude arbeidsomvang: de rechtbank verwijst slechts naar de algemene strekking van de aanspraak op de (gedeeltelijke) transitievergoeding, die zou volgen uit de Kolom-beschikking van de Hoge Raad.
Het gaat wellicht ook wat ver om van medewerkers te vragen dat zij direct – op het moment van de aanpassing van de urenomvang – vragen om betaling van een gedeeltelijke transitievergoeding. Dat geldt zeker als het de vraag is of een situatie structureel en duurzaam is. In die zin is de in deze zaak gekozen oplossing wel pragmatisch en praktisch.
Werkgevers dienen er – gelet op deze uitspraak – in elk geval rekening mee te houden dat nog jaren na een aanpassing van arbeidsuren, gerekend moet worden met die oude uren en het loon daarover bij de berekening van de transitievergoeding.